Thrombocyten (bloedplaatjes) zijn kleine cellen in het bloed die verantwoordelijk zijn voor de eerste verdediging van het lichaam tegen bloedverlies. Normaal circuleren de thrombocyten in het bloed zonder aan de vaatwand te kleven. Wanneer de vaatwand echter beschadigd is, worden de bloedplaatjes geactiveerd en zullen ze eerst aan de vaatwand en nadien aan elkaar kleven om het defect in de vaatwand op te vullen en zo het bloeden te doen stoppen. De thrombocyten worden gemaakt door het beenmerg, door de megakaryocyten en overleven 10-14 dagen in de bloedcirculatie. In normale omstandigheden wordt het aantal bloedplaatjes dat in de circulatie aanwezig is, geregeld door het beenmerg en de milt.
Electronenmicroscopisch beeld van normale thrombocyten
Een thrombocytose is een verhoogd aantal thrombocyten van meer dan 500 000/µl. Een verhoogd aantal thrombocyten kan leiden tot een verhoogde kans op trombose, zeker wanneer het aantal thrombocyten boven het 1 000 000/µl is. Wanneer het echter om abnormale bloedplaatjes gaat, kunnen er juist bloedingsverschijnselen optreden ondanks het verhoogde aantal.
Bloedbeeld met een verhoogd aantal thrombocyten (kleine blauwe cellen). De grotere rode cellen zijn rode bloedcellen.
De meest voorkomende oorzaken van thrombocytose zijn ontstekingsprocessen en infecties waardoor het beenmerg tijdelijk meer thrombocyten produceert. Ijzergebrek leidt ook tot een matige verhoging van het aantal bloedplaatjes. Wanneer de ontsteking of infectie, of het ijzergebrek, worden behandeld, verdwijnt ook de thrombocytose en komt het aantal bloedplaatjes weer binnen normale grenzen (140 000 – 450 000/µl). Ook na een splenectomie (verwijdering van de milt) wordt een verhoging van het aantal bloedplaatjes gezien.
Oorzaken van secundaire thrombocytose | ||
1. fysiologisch | intensieve lichamelijke inspanning | |
bevalling (postpartum) | ||
2. reactief | na acute en chronische bloeding | |
na trauma en chirurgie | start meestal vanaf dag 6 postoperatief met een stijging van 35-150% boven normale waarden, meestal herstel van normale waarden rond dag 16 postoperatief | |
acute en chronische infecties (TBC, osteomyelitis, …) | ||
chronische ontstekingsreacties (Sarcoidose, bindweefselziekten, colitis ulcerose, ziekte van Crohn, …) | ||
rebound thrombocytose na een thrombocytopenie of bij beenmergherstel | ||
na splenectomie (en trombose van V. Lienalis) | stijgingen tot 1000 000/microliter, maximaal op dag 12 post-splenectomie, traag herstel naar normale waarden over een periode van 2 maanden. | |
hemolyse | ||
maligniteiten | ||
ijzergebreksanemie | ||
vitamine E deficientie |
Essentiele Thrombocythemie (ET) is daarentegen een aandoening waarbij de normale regelmechanismen van het aantal bloedplaatjes is verstoord. Het is een myeloproliferatieve ziekte met een risico op de ontwikkeling van een leukemie (ongeveer 1% per jaar, in totaal 1-20%). De behandeling van Essentiele Thrombocythemie is afhankelijk van het risico op trombose, en dit wordt bepaald door de hoogte van het aantal thrombocyten, de leeftijd, reeds doorgemaakte trombose, en de aanwezigheid van andere risicofactoren voor trombose. Voor het verlagen van het aantal thrombocyten wordt gebruik gemaakt van chemotherapie onder de vorm van alfa-interferon, hydroyureum of busulfan, of van radioactieve isotopen zoals fosfor32. Voor beperking van het tromboserisico wordt gebruik gemaakt van aspirine (Ascal 80mg).
Het werd recent aangetoond dat thrombocytose erfelijk kan zijn in bepaalde families door een erfelijke afwijking in het thrombopoietine gen. Thrombopoietine is een eiwit dat in normale omstandigheden de productie van de bloedplaatjes “stuurt”. Er zijn mutaties gevonden waarbij teveel thrombopoietine wordt geproduceerd en dit leidt tot een overproductie van thrombocyten. Het is belangrijk het verschil te maken tussen deze vorm van thrombocytose en de Essentiele Thrombocythemie wat een pre-maligne ziekte is.