Er zijn twee soorten complicaties van een antistollingsbehandeling: het optreden van een trombo-embolie indien de behandeling onvoldoende efficiënt is, en het optreden van bloedingen.
Trombo-embolie
Patiënten krijgen een antistollingsbehandeling omdat ze een trombose of embolie gehad hebben, of omdat ze om verschillende mogelijke redenen een verhoogde kans op het ontwikkelen van een trombose of embolie hebben. De reden hiervoor kan een recente operatie zijn, het hebben van een hartkunstklep, een erfelijke stollingsafwijking, etc.
Indien de behandeling onvoldoende efficiënt is, kan bij dergelijke patiënten een trombo-embolie optreden. De kans is klein dat dit gebeurt wanneer de INR binnen de streefwaarden is, maar bestaat niettemin. De kans wordt echter aanzienlijk groter wanneer de INR onder de streefwaarden ligt gedurende enige tijd. Om efficiënt te zijn moet de INR dus zo vlug mogelijk en zo veel mogelijk binnen de streefwaarden zijn.
Indien een trombose of embolie optreedt tijdens een antistollingsbehandeling, zal de patiënt worden behandeld met heparine en nadien opnieuw coumarines (acenocoumarol/Sintrom® Mitis, fenprocoumon/Marcoumar®). Indien de trombo-embolie optrad binnen bij INR-waarden binnen de streefwaarden, kan het nodig zijn de streefwaarden te verhogen omdat de patiënt blijkbaar een hoger dan aanvankelijk gedachte neiging tot trombo-embolie heeft.
Bloeding
Bij een antistollingsbehandeling wordt de stolling minder doelmatig. Dit betekent dat de kans op bloedingen groter wordt tijdens een dergelijke behandeling. Ook wanneer de INR goed binnen de streefwaarden is, bestaat er een toegenomen kans op bloedingen. Deze bloedingen kunnen relatief onbelangrijk zijn, zoals het optreden van blauwe plekken, spontane neusbloedingen, etc, maar kunnen ook ernstiger zijn. Ernstige bloedingen zijn bijvoorbeeld bloedingen in spieren, gewrichten, hersenen, darmen, etc. Bij een INR binnen de streefwaarden hebben patiënten gemiddeld een kans van 1.8%/jaar op een ernstige bloeding. Deze kans neemt duidelijk toe wanneer de INR boven de streefwaarden komt en zeker wanneer dit gedurende langere perioden gebeurt. Bij oudere patiënten is de kans op bloedingen ook groter omdat zij meer kwetsbare bloedvaten hebben.
Het is dus belangrijk dat de INR zoveel mogelijk binnen de streefwaarden blijft. Bij hoge INR waarden zal de trombosedienst onmiddellijk maatregelen nemen en de patiënten opbellen met adviezen. Dit advies kan gaan van het niet innemen van de antistollingsmedicijnen tot het innemen van vitamine K om de stolling sneller te corrigeren.
Het is belangrijk om de trombosedienst in te lichten over het optreden van bloedingen zodat maatregelen kunnen worden genomen. Bij kleine bloedingen moet niet altijd iets gebeuren, bij andere kan het niet innemen van de medicijnen volstaan, en bij nog andere kan het noodzakelijk zijn vitamine K in te nemen. Sommige bloedingen zullen echter acuut moeten worden aangepakt en opname in een ziekenhuis kan noodzakelijk zijn.
Bij bloedingen, ongevallen of onverwachte lichamelijke klachten is het altijd noodzakelijk aan te geven dat u antistollingsmedicijnen gebuikt, zodat de artsen de ernst van de situatie kunnen inschatten. Bij bepaalde klachten zoals langdurige hoofdpijn zal bij patiënten met antistollingsmedicijnen sneller aan een bloeding moeten worden gedacht dan bij andere mensen.