Fysiologische veranderingen in de bloedstolling gedurende de zwangerschap zijn erop gericht om het bloedverlies bij de bevalling te verminderen, maar dit maakt de zwangerschap een toestand met verhoogd tromboserisico. Er is zowel een activiteitsverhoging van de (procoagulante) mechanismen die leiden tot de vorming van een stolsel als een afname in de activiteit van de (anticoagulante) mechanismen die dienen om de stolselvorming tegen te houden en om stolsels weer op te lossen (fibrinolyse).
Tijdens de zwangerschap is er een toename van Factor VII, X en Fibrinogeen (procoagulant) terwijl de regulerende (anticoagulante) AT-III en Proteine C stabiel blijven en Proteine S zelfs daalt. De verhouding tussen de procoagulerende en anticoagulerende delen is dus verschoven naar de procoagulerende zijde. De fibrinolytische activiteit is daarbij nog verlaagd, voornamelijk door de productie van PAI-2 door de placenta.
Deze fysiologische veranderingen gebeuren onder invloed van hormonale veranderingen en ze nemen toe naargelang de zwangerschap vordert. Een bijkomende (mechanische) factor is de groei van de baarmoeder (uterus) die druk gaat uitoefenen op bloedvaten in het bekken en komende van de benen. In deze bloedvaten (voornamelijk aders) zal de bloeddoorstroming bemoeilijkt worden en trager verlopen. Een trage bloedstroom of stilstaand bloed heeft een hoge tromboseneiging. In deze bekkenvenen en de aders van de benen is er dus door de groeiende baarmoeder een verhoogde kans op stolsels.
Bij de bevalling zal het volume van de baarmoeder plots afnemen en kunnen stolsels loskomen uit de bloedvaten van het bekken en de benen en zo een longembolie veroorzaken. Dit maakt dat het kraambed het hoogste tromboserisico van de zwangerschap heeft.
Veneuze trombose is één van de belangrijkste complicaties die kunnen optreden bij een gezonde zwangere vrouw. Het aantal overlijdens tijdens de zwangerschap is duidelijk afgenomen gedurende de laatste 30 jaar maar longembolie blijft de belangrijkste obstetrische doodsoorzaak zowel tijdens de zwangerschap als in de eerste weken nadien. Ongeveer 25% van de fatale longembolieen gebeurt tijdens de 40 weken van de zwangerschap, de meerderheid na in de periode na de bevalling. Na de zwangerschap is hetrisico het hoogst in de eerste week na de bevalling. 19% van de fatale longembolieen komt zelfs voor in de eerste 24u na de bevalling. Gedurende de tweede week begint het risico duidelijk af te nemen.
Een zeldzame vorm van trombose bij de zwangerschap is het zgn “kraamhoofd“, een trombose van de sinus sagittalis superior. Dit kan leiden tot een opgezet hoofd, hoofdpijn, eventueel convulsies (stuipen) en zelfs tot een coma.